vrijdag 21 oktober 2011

Synoniem voor ‘mogelijkheden onderzoeken’

Goed, een mens kan niet altijd in een jubelstemming zijn. Toch zou het leuk zijn als je van binnenuit wat fut, puf of zin in wat dan ook voelt. Vorige week sprak ik hardop uit: Ik wil gaan studeren, want zo maar doormodderen met werk waar ik niet echt happy van word, zie ik niet zitten. Ik wil het idee hebben zinvol bezig te zijn: veel mensen halen dat uit relaties, kinderen of werk, maar met zelfontplooiing moet ik toch ook een eind kunnen komen? Een leuk voornemen, en van voornemens knap ik altijd zienderogen op. Dus ik zat op die positieve energie te wachten waardoor ik me vol enthousiasme zou gaan oriënteren op De Toekomst.
Ik denk dat het ‘m in dat grote woord zit: de toekomst duurt zo lang! Morgen kan ik behappen, volgend jaar is al moeilijker, maar toekomst… Ik voelde me lamgeslagen, bang en ik vloog tegen de muren omhoog. Want met het idee ‘dat ik eens aan mijn toekomst moest gaan denken’ kwam het besef van het kader waarin die Toekomst gaat plaatsvinden: hier, binnen deze vier muren.
Het optimistische stemmetje in me zei: Denk vanuit mogelijkheden. En dat vervelende alter ego riep: Haha, die gaat op d’r bek: ze komt er nog wel achter dat ‘mogelijkheden onderzoeken’ synoniem is voor ‘confrontatie met de onmogelijkheden’. Taalkundig klopt er natuurlijk niks van zo’n redenatie, maar in mijn oren klinkt het momenteel érg logisch en wáár.
Gelukkig is het hier opschrijven een teken van boosheid en frustratie (dus niet meer compleet lam) en ik kom blijkbaar weer in beweging. Nu alleen nog een richting vinden… Stap voor stap, dag voor dag.

zaterdag 8 oktober 2011

Lichaamsdialect

Woensdag had ik een slechte dag. Praten ging sloom en haperend, mijn oogleden wilden het niet open. En ineens realiseerde ik me dat – als ik wél kan praten, mijn ogen open heb en me wat fitter voel – er één ding is dat ik amper meer mis: mijn lichaamstaal.
Toen ik in 1999 op bed belandde en mijn handen en armen niet meer kon gebruiken, voelde het alsof mijn lijf van de ene op de andere dag zijn spraakvermogen had verloren. Ik observeerde mensen en hun bewegingen tijdens het praten en zag hoeveel je daar uit kunt halen. Geen wereldschokkende ontdekkingen, maar het onderstreepte mijn gemis. Langzaam wende dat aspect blijkbaar, het probleem verschoof naar de achtergrond.
In 2005 werd ik wat beweeglijker door de Lyrica, een zenuwpijn remmend en spierverslappend middel dat toen net op de markt was, en ik beleefde ‘grootse eerste keren’: ik kon op goede dagen mijn rechterschouder ophalen, mijn bekken kantelen en daardoor mijn rug wat strekken, dat soort dingen. Ik leerde weer knikken en nee schudden, in mijn geval met minieme bewegingen, maar toch, iedereen begrijpt ze!
Maar hoe chronisch het verdriet om wat je verliest kan zijn, zo kortstondig was mijn vreugde. Ik vergat hoe stram ik was geweest, en alleen mensen die ik langere tijd niet had gezien, verbaasden zich erover ‘hoe soepel mijn bovenlijf was geworden’. Ik beaamde dat dan, en voelde weer even die blijdschap.
Nu, zes jaar verder, ben ik misschien nog wel wát beweeglijker dan in 2005, maar zonder te overdrijven, leuk eufemisme, is er nog steeds meer wat mijn lijf níet kan dan wat mijn lijf wél kan. Alleen heb ik een eigen dialect in lichaamstaal ontwikkeld waarbij compensatie een grote rol speelt: mijn gezicht is expressiever geworden, net als mijn stem.
Maar hoe valt dat te omschrijven? Moeilijke vraag. Meer nuances in mijn stem misschien, een milliseconde langere pauze tussen twee woorden, een wat nadrukkelijkere frons, verder opgetrokken wenkbrauwen, ik weet het niet. Mijn lichaamsdialect is me al zo eigen geworden dat ik mijn eigen accent al niet meer hoor. En hoe meer ik dáár over nadenk, hoe blijer ik word!